Cornelis Peters, enig kind in een Nederlands-hervormd gezin, groeide op aan de voet van de Martinitoren in Groningen. Voorbestemd om predikant te worden, bezocht hij het Stedelijk Gymnasium, een opleiding die hij echter niet afmaakte. In de zomer van 1863 vertrok hij op zestienjarige leeftijd naar Sneek om daar in de leer te gaan bij de architect, A.Breunissen Troost. Door bemiddeling van Breunissen Troost kreeg Peters in mei 1867 de gelegenheid zijn opleiding te vervolgen op het bureau van de bekende architect P.J.H.Cuypers in Amsterdam. Deze Amsterdamse periode zou het begin vormen van een levenslange band met Cuypers. Op diens instignatie werd de functie in het leven geroepen van Rijksbouwkundige van Financiën en werd Peters op 1 april 1876 als zodanig aangesteld.
POST- EN TELEGRAAFKANTOREN
Peters’ primaire taak was het ontwerpen van Post- en Telegraafkantoren, waaraan een grote behoefte bestond sinds de invoering van de Postwet van 1870. Aangezien dit werk te veel werd voor één bureau, kwam het in 1884 tot een splitsing van de Dienst Landsgebouwen in een noordelijk en zuidelijk district. Peters kreeg daarbij het noorden toegewezen. In het laatste kwart van de 19de eeuw zou Peters’ bureau een veertigtal postkantoren neerzetten, onder andere in Arnhem, Edam, Harlingen en Oude Pekela (1898). Peters’ eerste jaren als Rijksbouwkundige werden echter volledig bepaald door de bouw van het nieuwe Ministerie van Justitie aan de noordzijde van het Plein in Den Haag (1876-1883). Het departementsgebouw – stillistisch sterk verwant aan het door Cuypers ontworpen Rijksmuseum in Amsterdam – werd een van de zuiverste voorbeelden van de nieuwe nationale bouwstijl voor overheidsgebouwen en tegelijkertijd Peters’ visitekaartje. In het oeuvre van Peters – sinds 1884 officieel Rijksbouwmeester – deed zich in deze tijd een stijlverandering voor.
|
GRONINGSE ROMANO-GOTIEK
Hij liet zich steeds meer inspireren door de 13de eeuwse Groningse romano-gotiek, die hij op zijn omzwervingen door de provincie goed had leren kennen en waarover hij ook geregeld publiceerde. In zijn herwaardering van de baksteen als constructief element ging hij hierbij verder dan zijn leermeester Cuypers. Peters’ gebruik van rode baksteen doorschoten met natuurstenen speklagen, segmentbogen boven kruisvensters, spitsboogfriezen en klimmende blindvensters, dit alles verpakt in een schilderachtig silhouet, leidde tot de term ‘postkantorengotiek’.
KONINKLIJKE STALLEN OP HET LOO
Tot de grote opdrachten die Peters uitvoerde, behoorde ook de uitbreiding van de Rijksveeartsenijschool in Utrecht en na de nieuwbouw van de Koninklijke Stallen op Het Loo in Apeldoorn was Peters ook verantwoordelijk voor de restauratie van het paleis zelf (1910-1914). Een unicum in Peters’ oeuvre is het door hem als particulier architect ontworpen neorenaissancistische raadhuis van Winschoten.
GRONINGEN
Na in 1915 te zijn gepensioneerd en reeds het jaar daarop weduwnaar te zijn geworden bleef Peters zich wijden aan de geschiedschrijving van zijn geboorteprovincie Groningen. Behalve in geschriften hield Peters zich ook in de praktijk met kunsthistorisch erfgoed bezig. Zo was hij betrokken bij de restauratie van enkele Groningse kerken. In 1932 overleed Peters die in bijna veertig jaar zo’n honderdtwintig postkantoren bouwde en daarmee – zonder bij een breed publiek bekend te zijn – één van de meest gezichtsbepalende architecten van Nederland mag worden genoemd. |